Als geestelijk verzorger in een ziekenhuis, is een van mijn taken het ondersteunen van patiënten, hun naasten en teams in tijden van crisis. Dat kan zijn bij opvang van een trauma (suïcide, verkeersongeval, herseninfarct etc.) maar evengoed worden we vaak in consult geroepen bij patiënten die op de afdeling liggen. Wanneer je ziek, afhankelijk en kwetsbaar bent en je leven wordt letterlijk stilgezet, dan rollen de levensvragen als vanzelf over je heen. Waar gezonde mensen een soort bumper hebben om niet alles binnen te laten komen, daar ontbreekt het onze patiënten vaak aan.
Het ziektegeweld, je lichaam dat je in de steek laat, het piekeren over de toekomst en het verlies van regie doen je vaak enorm wankelen. In nood leert men bidden, zegt de uitdrukking. In nood gaat men in iedere geval op zoek naar zingeving en krachtbronnen. Wanneer we horizontaal komen te liggen, gaan we vaak verticaal denken.
Ik geef u een klein kijkje in de wereld van mijn patiënten en hun geloof in tijden van crisis.
Case 1
De verpleegkundigen maken zich zorgen. Mevrouw blijft, na het slechtnieuwsgesprek en de slechte prognose, rustig en relaxt. De verpleegkundigen vragen zich af of mevrouw wel begrijpt dat ze binnenkort zal sterven. Als ik zachtjes de kamer binnenloop, tref ik een broze dame van 69 jaar aan met een levendige blik in de ogen. Nieuwsgierig vraagt ze wie ik ben en wat ik kom doen. Wanneer ik mijn naam en functie vertel, nodigt ze me uit bij haar te komen zitten. Ze begint meteen te vertellen, over wie ze was, wie ze is en wat van betekenis is geweest in haar leven. Ze maakt de balans op. We staan stil bij haar verleden en bij het heden. Dan vraag ik haar hoe ze haar toekomst voor zich ziet. Ze kijkt naar buiten met een kleine glimlach om haar lippen. Na een tijdje kijkt ze me aan en zegt: “Ik ga terug naar waar ik vandaan kom. Voor anderen is de dood wellicht eng maar weet je, maar ik verlang ernaar, want ik weet dat het daar goed is. Ik ga terug naar huis.”
Case 2
Mevrouw van 59 jaar weet sinds enkele weken dat ze niet lang meer te leven heeft. We kennen elkaar sinds enkele weken, hebben al een paar intense gesprekken gehad. Vandaag is ze boos, heel boos. Op de huisarts die haar te laat instuurde, op de oncoloog die geen behandelingen meer voor haar heeft, op haar lichaam dat haar langs alle kanten in de steek laat. En op God. Daar is ze vandaag nog het meest boos op. Ze heeft haar hele leven moeten knokken, veel ellende meegemaakt, haar kinderen alleen op moeten voeden en hard gewerkt. En net nu het geluk haar eindelijk toelacht gaat ze dood. Al haar onmacht, machteloosheid en frustratie richt ze op Hem. Ze vloekt en tiert, ik zit erbij en laat haar uitrazen. Als ze weer wat rustiger is zegt ze: ‘Als ik Hem straks ga zien, heb ik nog een appeltje met hem te schillen’.
Case 3
Hij is 62 jaar jong en op de foto van een paar maanden geleden zie ik een grote sterke man met iets te veel gezelligheidskilo’s. Hij stond midden in het leven, werkte hard als vrachtwagenchauffeur, wandelde routes van 40 kilometer en ontspande met een koud biertje. Trotse opa van drie kleinkinderen. Daarnaast ging hij wekelijks naar de kerk. Samen met zijn echtgenote leefde hij een zinvol en gelovig leven. Sinds een aantal weken heeft hij klachten; moe, pijntjes, geen honger. Uiteindelijk stuurt de huisarts hem in. De molen begint te draaien en na puncties, scans en onderzoeken, krijgt hij na vier weken ziekenhuisopname de uitslag: de ziekte van Kahler, beenmergkanker. De wereld stond stil door het coronavirus, zijn wereld viel extra stil met dit afschuwelijke nieuws. Vanaf dag een heeft hij het moeilijk. De afhankelijkheid, de onduidelijkheid, de angst voor het onbekende, de onderzoeken en de pijn, het gebrek aan privacy. Eten lukt niet en hij levert conditioneel elke dag in. Hij is zichzelf volkomen kwijt in het ziektegeweld. Daarnaast is hij ook zijn God kwijt. Daar heeft hij veel verdriet van. Voelt zich er schuldig over. “Ik kan nog geen Onze Vader meer bidden. Ik voel me zo alleen nu zelfs God mij verlaten heeft.”
Case 4
Mevrouw van 76 jaar liep zes weken geleden nog door de duinen naar de zee. Vorige week heeft ze te horen gekregen dat de artsen niets meer voor kunnen betekenen, uitgezaaide kanker. Nooit was ze ziek, nooit eerder lag ze in het ziekenhuis. Aan de verpleegkundige vraagt ze naar een geestelijk verzorger. Wanneer ik binnenkom en mezelf voorstel, kijkt ze me met een heldere blik aan en zegt dat ze blij is dat ik er ben omdat ze wat ‘op te biechten’ heeft. Meteen daarachteraan zegt ze: “En ik wil het niet over God hebben”. Ik glimlach, neem een stoel en luister naar haar verhaal. Ze kan haar zegeningen tellen en haar verdriet nemen en ze biecht dat op wat al jaren zwaar op haar hart drukt. Uiteindelijk kijkt ze me dankbaar aan. “Fijn dat u zo geduldig heeft geluisterd en geen oordeel hebt en dat u de dingen voor me kon verduidelijken”. Ik bedank haar terug voor het vertrouwen en het delen van haar levensverhaal. Voor ik wegloop zeg ik met een knipoog: ‘En we hebben het niet over onze Lieve Heer gehad’. Ze moet er hardop om lachen. Wanneer ik omdraai en wegloop bedenk ik me dat we het misschien niet over Hem gehad hebben maar dat Hij, wat mij betreft, elke seconde aanwezig is geweest.